Als altijd waren er de geruchten. Ze kwamen aanwaaien met de zuid-westenwinden, hangend aan de zeilen van de pramen. Over de Fransozen met hun oorlogen, of over moorden in de bossen van Gelre. Maar meer betekenis had het rumoer dat meegevoerd werd met de koude oostenwinden, aanwaaiend over de vlakte tussen het grensstadje en de Colonie. Over wolvenbenden die, voortgestuwd door de vorst, Pruisen hadden verlaten en de Duitse landen hadden bereikt, ja, huishielden op de Luneborger heiden, vretend van de lijken die daar in de bomen hingen. Over de Turken die Wenen belegerden, geruchten die vertelden van de pest en de gele koorts in de Cleefse landen. Soms kwamen ze van dichterbij en gingen over vrouwen die bij opkomend onweer met ontblote bovenlijven de turven in de pramen joegen.