Booijs/Booijen in de Colonie

SL371673-1

Dit zijn mijn overgrootouders Arend Booij (1868-1936) en Aaltje Booij (1872-1944) en hun dochter Geesje, gefotografeerd omstreeks 1915. Rond 1900 wonen ze op een binnenvaartschip, maar hebben hun domicilie in de Colonie Hoogeveen. In Mijn Pannekoekkwartieren hebben ze de nr’s 12 en 13 (in het hoofdmenu onder Voorouders).

Wanneer de eerste woningen zijn gebouwd in het gebied waar de Colonie zal ontstaan, vestigt zich vanuit Friesland een Booye met zijn gezin als verlaatsman in deze buurt. Rond 1640 behoren ze tot de vroegste Coloniers. Ze beheren dan het eerste van de twaalf sluisjes of verlaten die water- en turfafvoer richting de Suyder Zee mogelijk maken.

Toen in 1985 het boek Waterland van Graham Swift verscheen, waarin de hoofdpersoon, historicus en zoon van een sluiswachter in de Fens, in het oosten van Engeland, vertelt over zijn voorouders, de geschiedenis van hun woongebied – waar in de eerste helft van de zeventiende eeuw Hollanders de boel kwamen droogleggen – en over van alles meer, associeerde ik dat natuurlijk direct met de Colonie die in de loop van de zeventiende eeuw ontstond op 5000 morgen (hectare) veen. En vooral met juist genoemde Boye Leeuwes (Booij, Boije of Boeye Lieuwes, Lebers of Lebes, allerlei spelling komt voor) en Griet Jurcks (Grietien Jorcks of Joriks, qua spelling idem, Pannekoekkwartieren 2496 en 2497). Boye vertrok omstreeks 1650 naar het nabijgelegen stadje M., maar twee van zijn zonen komen enige tijd later als schippers naar de veenontginning terug en vestigden zich daar definitief.

Sindsdien woonden er vele Booijen of Booys in de Colonie en nog vandaag de dag telt deze gemeente over heel het land gezien de meeste Booijen, allemaal afstammend van Boye Leeuwes en Grietien Jorcks. Mijn moeder is er een van. Een zekere honkvastheid was, ondanks een dikwijls varend bestaan, de kolonisten niet vreemd. Onontkoombaar is dan dat verre familieleden met de achternaam Booij met elkaar trouwen. Een aardig voorbeeld zijn mijn afgebeelde voorouders Arend en Aaltje. Beiden hebben de achternaam Booij, maar bezien via de naamlijn Booij moeten we ver terug in de tijd voor hun gezamenlijke voorouder Hendrik Jans Booij. Hij was een kleinzoon van Boye Lieuwes en leefde in de eerste helft van de achttiende eeuw (nr. 624).
De vader van Arend, Jacob Booij (nr. 24, zie foto Eenzame Hoogte onder Voorouders in het hoofdmenu), hertrouwt op een gegeven moment met Trijntje Booij. Arends zoon Jacob zoekt het ook in het bekende en trouwt met Jantje Booij. Mijn oom Arend vertelde daarover dat toen Jacob Booij en Jantje Booij zich in het Friese stadje H. met de papieren melden voor de ondertrouw, dit bij de ambtenaar van de burgerlijke stand leidde tot enig wantrouwen – de grootouders van Jacob allebei Booij, zijn ouders beiden Booij en de verloofden zelf ook weer allebei Booij, wat was hier gaande? Hij liet onderzoek instellen in de Colonie.

Gepubliceerd in Geen categorie | Laat een reactie achter

Wind & Vuur

Aan de wind gedacht
eeuwige zuidwesten wind
die zoveel jaren honderden
zou doen steigeren in de garelen
met de borsten                                                                                                                            hangend naar de aarde,
trekkend aan de pramen
uitpuilend van afgemeten veen

Naar het westen, naar het westen
voeding voor de vuren
van huizen en zeepziederijen
ovens voor pan en steen

Gedacht aan de oostenwind
koud van wolvenhuil
die na ontijzing van mos en russen
als de gronden werden ontstoken
en smeulend rookten
de luchten verduisterde
en verre gewesten
tot tranen bewoog

 

FvP. 21 maart 1997

Gepubliceerd in Geen categorie | 2 Reacties

1631

Over wat nu volgt is niets bekend, maar het is mogelijk­ dat het nieuwbakken heertje, nadat de gravers hun werk ge­klaard hebben, aan de voorman van de laatsten de opdracht heeft gegeven twee forse eikenhou­ten palen in de grond te slaan aan de oostzijde van het laatste deel van de grift en wel zodanig dat de uiteinden drie meter boven de grond uitsteken. En dat dan, enige tijd later, aan het eind van een warme herfstdag, een van de knechten van de jonker op een paard langs de grifte is komen aanrijden met achter dit paard aansle­pend een brede en wel vijf meter lange enigszins bochtige eikenhouten plank. Aangekomen bij de twee palen wordt de plank door een ploegje gravers opgehesen en hoog aan beide palen vastgespijkerd. Schitterend in het oranjerood­ van de in het westen wegzakkende zon staat daar in gouden letters op de plank geschreven ‘ PLANTAGIE HET ECHTENER VEEN’. Als dit al zo gebeurd is, dan is de plank met het gouden opschrift ergens in de vergetelheid geraakt, vermolmd en tot de aarde weergekeerd, want de tijd van de grote plantage zou zeer kort zijn.

Gepubliceerd in Geen categorie | Laat een reactie achter

Het graf van Lepejou

Eerste deel van een brief aan J.B. te Z. van 15 mei 1997.

Tegen tienen, op de plee, bladerend in LinCherie lees ik: Enjoy your Fantasie, even tijd voor jezelf, een ultiem belevingsmoment, heerlijk ontspannen, relaxed en elegant tegelijk, soepele materialen die weldadig en luxueus aanvoelen. Een tekst die wonderwel past bij het moment. Dan opeens zie ik het hoofd van Lepejou en daaronder de schone gestalte van Apollo.

Want was het niet in de dagen der paardebloemen van het jaar 1681 dat een troep onaangepasten het Landschap binnentrok, halsafsnijdingen broeiend in hun hoofden? En was onder hen, naast Jelys Claesen van Thyl, die zou hangen aan de gerechtsgalg, Boele Witrok en Albert Lyrendraaier niet Reinder Bucksen Frerick  synde een vrouw in mannenkleding? (Hier mag niet onvermeld blijven dat ook Hendrick Luinenborger, zijn zoon Grote Jan en hunne hoeren Griete en Hester zich bij de groep hadden aangesloten. Hendrick, een van onze Colonie- voorouders, godsammejee, de Heere zij geprezen)*.

Maar nee, het was nog anders. Want van Albert Lyrendraaier schoten mijn gedachten naar de accordeonspeler waarover ik kortgeleden las. Hij verliet rond 1900 met zijn zoon de heldere hardheid van Sicilië om neer te zijgen in de klamme dekens van New Orleans, waar hij op een van drank vertuimelde avond een man ontmoette  zo zwart als een paardehoef, met een ooglapje tot aan zijn kaaklijn, waaronder een kant van zijn gezicht een rigide en nietszeggende uitdrukking kreeg. Ze noemden hem Pollo. Wat? Kip? dacht de accordeonspeler, maar het bleek dat het schepsel Apollo heette, een duivelse grap van deze of gene. En de zwarte zong: Schoten lossen niets op, nee, nee, nee, en ragde daarbij op een golvend bord, terwijl een zwarte vrouw haar natte dweil aan zijn oor zette en zei: Kom. Kom. Kom kolen delven. *

Dit ging te ver. Ik raakte aan de kook, borrelde over. Ik moest de plee verlaten en die doek moest van mijn hoofd.

* Vonnis Etstoel 1681
*Citaten en parafrasen E. Annie Proulx, ‘Accordeonmisdaden’ , p. 42-43
Gepubliceerd in Geen categorie | Laat een reactie achter

Franse Tijd

Die warme namiddag aan het eind van september had de secretaris het onontkoombare zien gebeuren. Zojuist waren uit de halfbewolkte hemel een paar druppels in het stof van het verlaten kerkplein gevallen. Niemand had er op gelet, niemand had het gevoeld, want er was niemand. Alle bewoners van de Colonie hadden de luiken gesloten en zich teruggetrokken in het diepst van hun huizen. Weggedoken in een nis halverwege de trap naar de klokkentoren had hij door het smalle raam de vier soldaten het plein op zien komen. Hun uniformen of wat daar van over was waren bruin en modderig van een wekenlang verblijf in de velden achter het dorp. Drie hadden hun geweer in de hand, alleen de jongste, een jongen van zeventien die hij kende omdat deze samen met de luitenant een bezoek gebracht had aan de burgemeester, had zijn geweer schuin over de rug hangen. Tussen de vier soldaten in, de handen op de rug gebonden, liep de dochter van de burgemeester.

Na het schot, of waren het twee schoten, had hij niets anders gehoord dan de wind in de klokken. Langzaam waren de soldaten van het plein gelopen, hun geweren achter zich aan slepend door het zand. Toen was het onontkoombare gebeurd. Hij had gezien en toegekeken hoe hij haar vond bij de noordelijke zijdeur, de ogen op hem gericht, uitnodigend als altijd, alsof er niets veranderd was, liggend op de met zoveel zorg gebeitelde steen van haar de vorige zomer overleden oom, de broer van de burgemeester.

Gepubliceerd in Geen categorie | Laat een reactie achter